Uit: Algemeen handelsblad voor Nederlandsch-Indië
Achtste jaargang Semarang 9-03-1932
De goudverdeling
Tot leniging van de wereldcrisis.
door
Mr. Drs. A. Börger.
(Speciale Dienst „Alg. Hbld. o. N. 1:’)
In de Fransche Kamer werd dezer dagen aan Minister-president Laval gevraagd, of hij het niet wenschelijk achtte de groote goudvoorraden van Frankrijk aan te wenden tot leniging van de wereldcrisis.
Deze kwestie is niet zoo eenvoudig, als de vrager wel schijnt te veronderstellen. Tot op zekere hoogte krijgt een land goud onafhankelijk van zijn wil, nauwkeuriger gezegd van de wil der circulatiebank, omdat de goud-in-en uitvoer afhangt van de betalingsbalans van het land, welke de circulatiebank alleen maar zijdelings, nl. door hare disconto- en rentepolitiek, kan beïnvloeden; bovendien kan de bank haar invloed doen gelden door hare z.g. deviezen-politiek; en zooals wij reeds geconstateerd hebben, hebben met name de Fransche en Nederlandsche circulatiebanken den laatsten tijd hare buitenlandsche wisselporttfeuilles zeer actief aangewend ter versterking harer goudposities, terwijl bovendien het omzetten van saldi in Amerika in goud, toen de Amerikaansche wisselkoersen t. a. v. Frankrijk en Nederland de bovenste goudpunten bereikt hadden, tot deze versterking heeft bijgedragen.
Dit alles heeft de goud-positie der beide genoemde banken ten zeerste versterkt, waarbij valt op te merken, dat, ofschoon Nederland een belangrijke rol speelt in de Centraal-Europeesche landen, de rol van Frankrijk belangrijker is t. a. v. de wereld om de doodeenvoudige reden, dat de goudvoorraad van Frankrijk quantitatief belangrijker is, dan die van Nederland.
Wij wezen er reeds in eender voorgaande artikelen betreffende dit onderwerp op, dat het goud vooralsnog een overwegende rol speelt in de internationale geld wereld, dat het vooralsnog onmisbaar is, omdat het internationale vertrouwen hoogst ernstig geschokt is en dus een materieele basis aanwezig moet zijn om de crediet-transacties tusschen de verschillende staten te garandeeren.
De huidige crisis nu is niet in de allerlaatste plaats een crediet-crisis, wat niet anders wil zeggen dan dat het evenwicht tusschen vraag en aanbod van crediet verstoord is, wat in de praktijk hierop neerkomt, dat er landen zijn, die credieten noodig hebben, maar ze niet kunnen krijgen, omdat zij niet aan de daarvoor vereischte voorwaarden voldoen.
De belangrijkste voorwaarde daartoe is in dezen tijd van passieve betalingsbalansen en internationale schulden het bezit van goud, waarvan echter de landen, welke het het hardst noodig hebben, niet genoeg bezitten.
Dit spreekt vanzelf, immers hangt het toe- of afvloeien van goud in laatste instantie af van de betalingsbalans der landen en dus spreekt net vanzelf, dat Duitschland, dat veel meer verplichtingen dan vorderingen heeft t.a.v. het buitenland, zoowel door oorlogs- als particuliere schulden, angstwekkend dicht genaderd is tot de limiet, welke oe wet en het internationale vertrouwen gesteld hebben aan zijn goudvoorraad.
En met Duitsland verkeren vele andere landen in een soortgelijke critieke situatie, o.m. Zweden, dat ondanks de deviezenverordening zijn buitenlandsche wisselportefeuille angstwekkend ziet slinken. Wat zal Zweden moeten doen, wanneer de deviezenvoorraad is uitgeput?
Gouduitvoer vindt niet meer plaats, immers is ook in Zweden de gouden standaard opgeheven. Dat dit geschiedde, werd natuuilijk veroorzaakt door het feit, dat de wisselkoersen in Zweden—trouwens in geheel Skandinavië — gouduitvoer noodig maakten.
Duitschland drijft voorloopig althans op de Stillhalte-overeenkomst.
De Ver. Staten verkeeren, ofschoon de toestand er de laatste weken verbeterd is, in een allesbehalve gemakkelijke situatie, aangezien zij enorme credieten, niet alleen in Centra al-Europa, maar ook in Centraal- en Z-Amerika hebben uitstaan, welke credieten in de huidige omstandigheden niet aflosbaar, en dus ook niet te mobiliseeren of te liquideeren zijn, dit ongeacht de verliezen op het pond sterling geleden.
Wat Nederland betreft- kunnen wij wel vaststellen, dat de goud positie van de circulatiebanken sterk is, althans momenteel, echter dient de regeering in de handels- en bankwereld diligent te zijn, dat hierin geen verandering komt. Men kan de circulatiebank niet alleen aansprakelijk stellen voor de goudpositie, omdat, zooals wij reeds aan het begin van dit artikel stelden, de bank zijdelings invloed kan uitoefenen op de wisselkoersen, en dus van de bank alleen geëischt kan worden, dat zij binnen eigen door wet en omstandigheden bepaalde grenzen de juiste politiek voert.
Hoe de toestand echter ook zijn moge, ons land speelt een bescheiden rol in het credietverkeer van Europa en van de overige wereld.
De rol bij uitnemendheid op de Europeesche geld- en credietmarkt speelt momenteel Frankrijk, dat gezien zijn goudpositie het meest credietwaavdige land tis, maar dat daardoor tevens geen crediet behoeft. En hier vinden wij een der vele vicieuze cirkels, welke den huldigen economischen toestand zoo gecompliceerd maken. Frankrijk heeft geen crediet noodig en heeft het goud; het meerendeel der andere landen heeft een benauwend beperkten goudvoorraad en hunkert naar crediet. Nu kan men wel, zooals in het Fransche parlement geschiedde, zeggen, dat de regeering van Frankrijk iets moet doen om tot een betere goudverdeeling te geraken, maar wat dat dan zijn moet, is niet zoo gemakkelijk te zeggen. Ook hier geldt zeer zeker; la critique est aisée, i’art est difficile.
De goudrijke landen kunnen kwalijk hun goud gaan uitdeelen: de betalingsbalans forceeren of, nog erger, inflationeeren om den goudvoorraad te doen afvloeien, zat wel niemand willen adviseeren. Rest dus alleen overleg en inzicht; inzicht in het feit, dat het Engelsche pond sterling en alle andere gedeprecieerde valuta niet kunnen worden beschouwd los van de goudvaluta, welke nog overgebleven zijn in de wereld; inzicht ook in het feit, dat de geld- en credietmarkt hopeloos ontwricht zijn door de herstelschulden en dat dit zoo blijven zal, zoolang minister Laval en met hem de meerderheid van het Fransche volk op het standpunt blijven staan, dat de herstelschulden heilig zijn, en niet begrijpen, dat de heiligheid der verplichtingen zal moeten wijken voor de hardheid der werkelijkheid. (Nadruk verboden).
***